Wanneer u station Haarlem verlaat en het Stationsplein oploopt, ziet u als eerste het grote, bruine – en niet zo fraaie – Beresteyn-complex. Het complex, dat het plein domineert en uitkijkt over het busstation, is niet erg geliefd.
De geschiedenis van de locatie en het omliggende gebied vertelt een fascinerend verhaal over het verleden van de stad. Sinds de eerste plannen voor Haarlem, via de hofjes voor de stedelijke armen, de komst van de spoorlijn, en het industriële verleden en heden van de stad, heeft het gebied talloze veranderingen ondergaan.
De grond waar het Beresteyn-complex op staat, was ooit buiten de eigenlijke stad gelegen landbouwgrond. Aan het eind van de 16e eeuw werden de verdedigingsmuren van Haarlem echter uitgebreid en werd de Nieuwstad, waar het station nu staat, in de gemeente opgenomen. Lange tijd werd het gebied niet echt ontwikkeld, maar uiteindelijk werden er hofjes voor de armen gebouwd. Eén daarvan werd in 1688 gesticht met geld dat was nagelaten door de kunstschilder Claes van Beresteyn en zo kreeg het huidige gebouw zijn naam.
Het hofje van Beresteyn bood huisvesting aan met name oudere, behoeftige rooms-katholieke vrouwen. Het was een plek waar ze hun laatste jaren verzorgd konden worden. De kleine en lage gebouwen stonden rondom een tamelijk gezellige centrale binnenplaats.
Maar tijden veranderen en in 1885 werd het oorspronkelijke hofje gesloopt en verrezen er meer burgerlijke huizen in Neoromaanse stijl. De link met de kunst bleef echter: deze generatie Beresteyn-gebouwen werd deels gefinancierd door de verkoop van schilderijen van Frans Hals, die op een zolder lagen te verstoffen.
Ondertussen veranderde ook het gebied rondom het Beresteyn-complex. De belangrijkste ontwikkeling was misschien wel de komst van de spoorlijn naar Haarlem in 1839. Deze werd in 1841 doorgetrokken naar de locatie van het huidige station. De spoorlijn, dwars door het centrum van de Nieuwstad, veranderde het karakter van de buurt. Het station zelf is ook een aantal keer verbouwd, voor het laatst in 1905, en dit heeft geresulteerd in het aantrekkelijke ontwerp zoals we dat nu kennen.
Het omliggende gebied vormde ook een industrieel centrum. In de 19e eeuw verschenen de eerste katoen- en textielfabrieken, waardoor de economie van Haarlem opbloeide. Maar het grootste industriële bedrijf was misschien wel Beijnes, ‘fabrikant van rijtuigen en spoorwagens’. Beijnes bouwde een fabriek op de plaats waar nu het busstation is en die het hele blok in beslag nam. Het was een grote werkgever, die op het hoogtepunt meer dan 1.300 mensen in dienst had.
Na de Tweede Wereldoorlog vertrok de fabriek van Beijnes uit het centrum van Haarlem. De oude fabriek werd enige tijd als opslagplaats gebruikt, maar werd uiteindelijk in de jaren vijftig gesloopt en omgevormd tot parkeergelegenheid. Nu is er het busstation.
In de jaren zestig kon de stad lang niet besluiten wat er met de ruimte moest gebeuren, maar in 1973 werden de woonhuizen op de plaats van het huidige Beresteyn-complex gesloopt en vervangen door de gebouwen met gemengd gebruik zoals die er nu staan.
Het huidige Beresteyn-complex is nooit erg populair geweest en zelfs de architect gaf in 1998 toe dat hij “was besmet met het virus van de Nieuwe Zakelijkheid”. Het gevolg was dat de historische en architectonische stijlen van het gebied tijdens het ontwerp van het Beresteyn-complex volledig zijn genegeerd.
En dat brengt ons bij het heden. Sinds de jaren zeventig is het gebruik van de grond rondom het station slechts marginaal gewijzigd. Maar zoals blijkt uit deze korte historische schets, is het gebied altijd onderhevig geweest aan veranderingen – en dit zal zeker zo blijven.